Verhalen uit Rikansalla: 'Peter O'Connor'
Een ouderdomskenmerk dat hij niet had zien aankomen was dat zijn speekselproductie doorheen de jaren aanzienlijk de hoogte in was gegaan, in zoverre zelfs dat het hinderlijk werd. De laatste tijd had hij het gevoel dat hij constant overtollig vocht aan het doorslikken was waarbij hij in gezelschap regelmatig pas echt in de problemen kwam als hij tijdens het praten de overvloedig vrijkomende sappen niet snel genoeg weg kon werken waardoor ze zich via zijn mond in onsmakelijke, draderige geuten een weg naar buiten zochten en vaak ook vonden.
In de concentratie van het schrijven van een finale brief aan zijn kinderen kwamen ook enkele flinke slokken uit zijn mondhoek gegulpt die het papier getekend hadden. Gebruik makend van doordrukvellen had hij de drie brieven in één keer geschreven (zijn krachten hadden hem immers in dergelijke mate verlaten dat hij het niet zag zitten ze afzonderlijk neer te pennen), en de eerste bladzijde van de bovenste, die voor Barbara was bedoeld, vertoonde in de rechterbenedenhoek een grote natte vlek die donker kleurde van de in het speeksel opgeloste inkt en die de vorm aannam van de pootafdruk van een reptiel met vijf klauwen. Die aan beide zoons waren onderaan enkel wat vochtig en slap geworden zonder verder al te zichtbare kenmerken. Hij veegde alle papieren zo goed mogelijk recht met zijn onderarm en legde ze op de radiator van zijn studeerkamer te drogen. Daar zouden ze enkele dagen later door de geadresseerden aangetroffen worden.
In een onvast handschrift had hij met grote inspanning het volgende relaas, dat hij - in de hoop geen cruciale zaken over het hoofd te zien - al duizenden keren mentaal had overlopen en bijgeschaafd, neergeschreven:
Aan mijn liefste kinderen,
Ik heb me reeds lang voorgenomen jullie deelgenoot te maken aan mijn doorheen de jaren opgebouwde inzichten van wat achter de reële dingen ligt, maar voorlopig kan ik dat nog altijd niet volledig grijpen. Vermits mijn tijd echter almaar korter wordt en ik het gevoel heb dat het nu of nooit is, onderneem ik hierbij uit hoogdringende noodzaak een zo goed mogelijke poging.
Laat ik maar met de deur in huis vallen door te stellen dat de vooruitgangsobsessie (met haar exponentieel versneld naar voren komende resultaten) van de maatschappij waarin ik werd geboren en mijn leven heb geleid, het wezen van mijn mens-zijn heeft aangetast, of dat ze op zijn minst de mogelijkheden om dit ten volle uit te leven sterk heeft beknot. Achteraf gezien zijn zelfs mijn vroegste herinneringen hier reeds van doordrongen, al was ik me er gedurende lange tijd niet van bewust, laat staan dat ik het helder (al was het voor mezelf) kon formuleren. Ook ging ik ervan uit dat iedereen in ditzelfde schuitje zat en we er met zijn allen, hoewel uiterlijk niets te merken viel, innerlijk mee worstelden. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van. Ik vermoed dat we collectief vervreemd zijn van onze ware aard, maar dat slechts weinigen het beseffen. Helaas, moet ik zeggen, behoor ik wél tot deze minderheid.
Naar verluidt manifesteerde het zich al van het prille begin in mijn afkeer voor gezag en gesloten ruimtes. Zodra ik me kon voortbewegen, verplaatste ik me zo kwiek als mijn zich opmerkelijk snel ontwikkelende fysieke mogelijkheden het toelieten naar een raam of deur en als deze open waren zelfs een zeldzame keer naar buiten. Voor zover mijn herinneringen reiken – en dat is best wel ver - werd ik altijd al gekweld door mijn instincten omdat ik ze nooit in hun volle glorie mijn acties kon laten sturen. Vaak voelde ik me een gedisloceerd en daardoor gefrustreerd wild dier. Ergens in mijn achterhoofd lag de overtuiging diep weggeborgen op de loer dat in het realiseren van je innerlijke oerdrang het ware pad richting verlichting ligt. Als kind dwaalde ik zo vaak ik kon door de omliggende velden en bossen; ik kon me uren lang bezig houden met het observeren van al het leven dat krioelde in de vijvers en poelen die ik daar aantrof en in gedachten streefde ik onderwijl naar een waarachtig gevoel dat het zich in se slechts enkele vierkante kilometers in beslag nemende woud zich schier eindeloos uitstrekte en dat de einder op de grasvelden waar ik lucht en aarde niet langer van elkaar kon onderscheiden zo ver af was dat ik dagen nodig zou hebben om hem te bereiken. Mijn verbeelding nam dan de vrije loop en had een sterke neiging tot overdrijven. Zo droomde ik er smachtend over mijn dorst te lessen aan onvervuilde rivieren, parels op te duiken uit tropische oceanen, uren lang te zwemmen in natuurlijke gletsjermeren, en zelfs over aanmonsteren op een negentiende eeuwse klipper en dan voor jaren de grote steden waar een mens toch niet vrij kan zijn achter me te laten en in een doelloze Odyssee de duisterste zeeën te bevaren. Zelfs kon ik in het onder een blakerende zon uitgeput en uitgedroogd neerzijgen naast een piramide en daar een zo goed als fatale, ettelijke etmalen durende koortsdroom beleven een ideaalbeeld zien.
In werkelijkheid moest ik me sussen met en optrekken aan enkele kleine, niet zelden verbeelde verwezenlijkingen. Heel soms, tijdens vakanties als we met het gezin naar zee gingen en we nog op het strand zaten als alle andere toeristen al waren verdwenen en we enkel het langzaam golven en klotsen van het water hoorden en ik de ondergaande zon en een lichte bries op mijn lijf voelde, concentreerde ik me scherp op alle details van die sensaties tot ik mij ten volle herinnerde waarnaar ik zo verlangde, namelijk een wild en ongetemd bestaan, en dan overviel me steevast een diepgegronde weemoed. Mijn streven leek me zelfs in de toekomst weinig reëel. Langs alle kanten werd ik immers met aandrang aangeraden dit alles te onderdrukken wilde ik iets betekenen in het leven. Later zat ik dan in mijn kamertje de volgende schooldag te anticiperen en te pogen mijn instincten te onderdrukken om niet in een depressie weg te zinken. Mij werd immers ten stelligste voorgehouden dat alles in orde kwam als ik mijn primaire energieën maar voldoende naar de achtergrond wist te verdrijven. Lange tijd wachtte ik, en verwachtte ik dat mijn innerlijke ambities het ooit zouden opgeven.
Als ik het niet langer volhield en de teugels voor even liet vieren nam mijn fantasie van de weeromstuit wel steeds extremere, achteraf gezien zelfs verontrustende vormen aan. Zo beleefde ik in gedachten scherp en akelig realistisch een met primitieve wapens gevoerde jachtpartij waarna ik een nog nakloppend hart uit een net geveld hert sneed, dat doorgaf aan een denkbeeldige partner, om vervolgens zelf gulzig in de eveneens uit het lillende vlees gesneden, nog warme lever te bijten. Hoewel ik zulke mentale voorstellingen wijselijk voor mezelf hield, trachtten (in mijn ogen) autoritaire figuren zoals ouders, leraars en eigenlijk zowat alle volwassenen die ik me kon voorstellen me onderwijl alsnog ononderbroken te stroomlijnen langs een doorheen de eeuwen geraffineerd uitgeslepen keurslijf. En feitelijk was dit niet nodig, ze hadden me immers al onder de duim gekregen. Mijn mogelijkheden tot rebellie bleven denkbeeldig en botsten in de concrete wereld immers al snel tegen hun eigen limieten aan; limieten die willens nillens voor iedereen doelbewust worden uitgezet via een quasi onfeilbaar controlemiddel, ook al heb je er geen weet van.
Nauw verwant en makkelijk te verwarren met het overlevingsinstinct is namelijk de angst. Daardoor is dit één van de sterkste sensaties die ja kan ervaren, en daar werd en wordt handig gebruik van gemaakt in de aan het werk gezette machinaties. Uiteraard omarm ik dit gevoel in zijn zuiverste en puurste, op het soortelijke voortbestaan gerichte vorm, maar door het constant kunstmatig te voeden en gecontroleerd te overstimuleren kunnen vrij eenvoudig alle andere instinctieve neigingen gekanaliseerd of weggedrongen worden. Eén en ander leidde ertoe dat ook ik volkomen machteloos stond, tenzij ik die verduivelde angst onder controle kreeg. Daar had Damas me op gewezen. Damas was degene die me in mijn moeilijkste periodes overeind hield. Zo dadelijk zal ik mijn oudste vriend waar jullie geen weet van hebben aan jullie voorstellen. Eerst weid ik met een klein voorbeeld nog even uit over dat besef dat binnen kwam als een schok dat al die zogenaamd binnen handbereik liggende ontketeningsambities slechts een utopie, een vorm van zelfbedrog waren waar ik me in mijn wanhoop aan probeerde optrekken. Toen ik namelijk me op een keer wandelend in het bos plots uiterst zelfbewust voelde worden en eraan dacht wat er zou gebeuren als ik op een giftige adder stapte, beving me een wilde paniek en kon ik me niet snel genoeg terug naar de veiligheid van de beschaving haasten. Daar realiseerde ik me tot mijn afgrijzen dat ik onomkeerbaar tam en gedomesticeerd was; mijn zintuigen en reflexen waren afgestompt en ik was eigenlijk zonder verweer tegen de elementen van de natuur.
Heen en weer geslingerd tussen de twee uitersten van ultieme opstand en defaitistisch fatalisme worstelde ik zo constant ten diepste met mijn bestaan. En de situatie thuis was ook niet van die aard dat mijn praktische beslommeringen open en bloot op tafel konden worden gelegd. Toch diende ik die strijd niet alleen aan te gaan. Hoe bizar het in jullie oren ook mag klinken, dien ik hier te onthullen dat mijn eigenlijke vaderfiguur een geest was, en dat je dat letterlijker kan opvatten dan je zou denken. Dat was dus Damas. Hij bezocht me al in mijn wieg en was daardoor voor mij zo reëel als mijn ouders en andere familieleden die ik soms zag. Bij hem kon ik wel altijd terecht voor advies. Ook al gaf hij mij die steevast telkens ik erom vroeg, relatief snel kwam ik erachter dat Damas niet onfeilbaar was. Hij was in wezen ook maar een gewone fuck up die vaak op goed geluk wat aanmodderde eerder dan de wijsheid in pacht te hebben. Niettemin was hij beter – in de zin van interessanter, betrouwbaarder en moreel authentieker – gezelschap dan mijn gestaag uitbreidende kennissenkring. Hij was enigmatisch, begripvol, straalde een coole waardigheid uit en beschikte over een ruim en onbevooroordeeld wereldbeeld. Ik nam een voorbeeld aan hem en als ik raad nodig had - en ik had vaak raad nodig – kon ik er altijd om vragen. Zo werd ik in wezen opgevoed door Damas, uiteraard niet fysiek wel mentaal en moreel. De diepste aard van mijn wezen kon hij me ook niet tonen, wel kon hij me behoeden voor fouten die hij zelf had gemaakt, al bleek later dat ook dat niet altijd lukte. Dat lag dan wel hoofdzakelijk aan mijn eigen, makkelijk door mezelf in vervoering te brengen betweterigheid.
Ik negeerde bewust zijn onvolkomenheden en steunde lange tijd in grote mate op Damas tot ons directe contact op een bepaald moment helemaal wegviel. Dit eerste kantelpunt in onze relatie kwam er toen ik ergens in mijn vroege adolescentie kennis maakte met allerlei theorieën en strekkingen in de psychologie die alles wat niet in de natuurkundige kraam past schijnbaar logisch en wetenschappelijk wisten te verklaren. Ik liet me overhalen door hun klaarblijkelijk objectieve insteek en dacht vervolgens voor een aanzienlijke periode dat Damas een verzinsel was dat ik zelf onbewust in het leven had geroepen als surrogaat voor alles wat ik de realiteit miste. Ik ontkende zijn bestaan categoriek en onthield me van elke mogelijke interactie elke keer ik hem ontmoette. Dit leidde ertoe dat hij me op een bepaald moment ontvluchtte, en zo was het mij goed. Lange tijd brak ik er ook mijn hoofd niet over. Ik aanzag het met enige trots als een overwinning van mijn onwrikbare geest. Vanaf het punt waarop ik me echter zowat in het midden van mijn leven bevond – ik ben sindsdien namelijk van mening dat elke inbeelding even reëel is als wat we objectief waarnemen – heb ik de poort voor hem weer wagenwijd opengezet, en met succes. Algauw ging hij immers in op mijn schuldbewuste uitnodigingen, keerde hij terug, en bleef hij langdurig ononderbroken aanwezig; tot hij later zelf besloot me in de steek te laten, en daar had hij alle recht toe, zullen jullie snel vernemen.
Om mijn ziel zo vrij mogelijk van angst te maken en zo dicht mogelijk bij mijn instincten te blijven, ging ik ondertussen heel erg ver in sport en kon ik me helemaal verliezen in het drijven van mijn lichaam tot aan de grens van het extreme. Ik reduceerde mijn persoon tot een louter fysieke entiteit en wist zo mijn existentiële noden te misleiden. Door urenlang te lopen, fietsen of zwemmen met als enige focus steeds sneller en verder maakte ik dopamines aan die mijn tot het uiterste gespannen onrust wegdrukten. En als ik dan uitgeput thuis kwam was mijn geest zo leeg en mijn lichaam zo actief gericht op herstel dat het mentale volledig naar de achtergrond verdween. Zo sloeg ik me door enkele anders vast moeilijke jaren. Met het opgroeien begon het eentonige van al deze activiteiten echter flink te vervelen en dienden zich nieuwe, tot dan toe onbereikbare, of op zijn minst nog niet overwogen, mogelijkheden aan in de vorm van drank, andere roesmiddelen en alles wat er rond hing. De ketens van de maatschappij worden losser naarmate je meer naar de marge trekt, en daar begaf ik me dan ook in rechte lijn naartoe. Terwijl je opties op een doordeweeks, comfortabel leven (wat me op dat moment uiteraard niet echt aansprak) daar sowieso aanzienlijk verkleinen, ligt daarenboven ook altijd het gevaar op de loer over de rand te vallen. Ik dronk weloverwogen tot de waanzin, slikte snoof en rookte alles wat ik in handen kreeg en verloor me in losbandigheid, met de bedoeling daar de waarheid te vinden. Die gulzigheid bracht op zijn beurt weer luiheid en ontucht met zich mee. Het besef dat dit allemaal tot de hoofdzonden wordt gerekend, strekte mij in mijn overtuiging dat dit voor mij de juiste weg was, en leidde mij tot de conclusie dat religie de aanstoker was van, of op zijn minst medeplichtige aan, het hele complot. Het instituut was bovendien erg bedreven in het aanwenden van zowel transcendentale als ondermaanse angst, gepaard gaande met schuld en schaamte. Nochtans draaide het mij niet louter om het zinnelijke. Ik had een onwrikbaar, intuïtief geloof dat ik tot grootse, de natuurwetten tartende zaken in staat was – ik weet niet precies wat, maar stelde me iets voor als een fakir die zich zonder gevolgen door giftige slangen kan laten bijten – en soms voelde ik me zelfs erg dichtbij. Tezelfdertijd bleef ik op heldere momenten ook nog doordrongen van het besef da ik was getemd en gedomesticeerd. De angst was immers nog steeds geregeld in staat andere krachtige sensaties als woede en lust naar de vergeethoek te drukken wat in zijn meest extreme momenten mijn levenslust periodiek knakte, en ik vreesde te ervaren dat het steeds langer duurde eer ze dan in volle kracht weer terug veerden. Ik had de neiging me daartegen te verzetten en haalde dan, meestal stevig onder invloed, steevast iets geweldig doms uit, waarna de hele cirkel opnieuw begon, telkens en telkens weer. Maar ook aan deze hedonistische periode kwam een einde, toen mijn lichaam niet te negeren signalen afgaf dat het niet meer mee kon of wilde. En zo beving me weer een allesverterende vrees voor ziekte, aftakeling en zelfs de dood.
Besluiteloos welke opties er dan nog voor handen waren, wendde ik me tot Damas die mijn blik richting meditatie stuurde. Zo kon ik mijn geest losmaken van zijn materiële omhulsel en ronddwalen hoe en waar ik wilde, idealiter zelfs tussen sterrenstelsels en dimensies die ik langdurig voor verbeeldingen had aanzien. Ondertussen had ik dus een gezin gesticht en ik probeerde oprecht van ieder van jullie te houden, maar vermits er geen liefde kan zijn als je jezelf niet kunt zijn met alle kracht die in je is, zette ik mijn strijd voort. Wie had voorspeld dat ik eens ik mijn heil in het mediteren ging zoeken, pas echt in de problemen zou komen, prik ik graag een sierlijke pluim op de hoed. Zelfs Damas had het pas door toen het onheil reeds vlak om de hoek loerde en zo goed als onafwendbaar was. En helaas liet ik hem, toen hij mij ultiem trachtte te waarschuwen eens te meer in de steek. Wat hij aanvankelijk niet had voorzien was dat ik ook dit tot het uiterste dreef waardoor ik me al gauw op gevaarlijk terrein begaf. Toen een astrale reis me op een keer naar een in een unheimlich diepturqoise licht badende wereld had gebracht waar ik al enige tijd een pad diep in dit geheimzinnige territorium volgde, dook hij plotseling op langs de kant van de weg. Gehuld in een beschermende, zijn hoofd mee bedekkende zwarte cape ( hij nam zelf een enorm risico en probeerde zich zo nog wat te verhullen), sprong hij vanuit het omliggende struikgewas tevoorschijn, een handpalm resoluut voor zich uitgestrekt, ten teken dat ik de volgende bocht absoluut niet mocht ronden. Hoewel ik wist dat hij me gebood stante pede terug te keren naar mijn lichaam, sloeg ik zijn raadgeving in de wind. Te gefascineerd, uitermate nieuwsgierig en helemaal in vervoering ervan overtuigd dat ik slechts een haar verwijderd was van een ultieme wijsheid, was het me niet mogelijk gehoor te geven aan zijn waarschuwing. Ik besefte toen namelijk nog niet dat die wereld even echt was als degene die we kennen, en voor ik het besefte lag de noodlottige weg, die – hoewel jullie er lange tijd niets van wisten – we onder een inktzwarte schaduw dienen te volgen, voor ons gezin uitgestippeld. Toen ik het punt waarop hij me terugriep voorbij ging, was er geen weg meer terug. Ik vond echter niet de verhoopte inzichten. Mijn zinnen ontbonden zich met name in een multigelaagde spiraal van materie en energie, en ik verloor het bewustzijn.
Als in een droom dobberde ik vervolgens in een klein bootje met één driehoekig zeil op een warme, kalme zee en naderde ik in gezelschap van een onbestemde medereiziger wiens gezichtslijnen zich nooit duidelijk aftekenden, een kustlijn vanaf welke een immense woestijn zich landinwaarts uitstrekte. De zon schroeide ongenadig onze hoofden en de lucht die we inademden was heet, droog en ruw van de opgenomen zandkorrels. In de golvende, geelbruine zandvlakte die voor ons lag richtten zich enkele rugvinvormige, immens hoge constructies hemelwaarts. Hun blikkerende metalen omhulsel glinsterde fel onder de brandende middagzon. “Die bevatten de nutsvoorzieningen van de stad die daar achter die hoge duin verborgen ligt,” wist mijn compagnon me te vertellen. Hij ging nog even vaag door over het doel van onze trip die een geïsoleerde woestijnstad bleek te zijn. Hij maakte me alvast gedegen bezorgd door me te overstelpen met allerlei gedragsregels waar ik me stellig diende aan te houden. De orde in de gemeenschap werd immers streng en meedogenloos gehandhaafd middels een onoverzichtelijk kluwen aan mij onbekende en op voorhand moeilijk te bevroeden wetten en plichten. Het volgende dat ik me na al die jaren nog herinner is dat we in een soort hotellobby arriveerden waar we werden opgewacht door een receptionist achter een bar die ook dienst deed als infobalie. Naast de eigenaar meende ik een bijna vergeten, oude schoolkameraad te herkennen die met een provocerende twinkel in zijn ogen zuivere, in het invallende licht goud kleurende whisky nipte uit een doorzichtig, glazen zakflesje. Meteen schoot me te binnen dat alcohol volgens de net gegeven spoedcursus lokaal recht ten strengste verboden was waarop hij mijn verontruste blik opmerkte. Hij stelde me meteen gerust door luchtig mee te delen dat ik me geen zorgen hoef te maken om hem. Hij had immers sinds ik hem uit het oog verloor een parfumimperium uitgebouwd waarvan de uiterst kostbare producten in deze plaats enorm veel aftrek vonden en een belangrijk onderdeel van de economie vormden, waardoor hij er hoog in aanzien stond. Zijn aanwezigheid gaf me alsnog een onbehaaglijk gevoel, en hoewel ik enige kommer bespeurde in het aangezicht van mijn medereiziger, trok ik in een staat van onwerkelijkheid de drukke straatjes op, waarschijnlijk in een poging de omgeving te verkennen. Het wemelde er van de drukte. Verkopers prezen hectisch hun waren aan waartussen klanten en andere inwoners kriskras hun weg zochten. Midden de wirwar van locals krioelde het daarenboven niet alleen van vrij rondlopende huisdieren zoals kippen, geiten, katten en honden, maar ook werd mijn aandacht getrokken door een soort schofthoge, stevige, gedrongen apen. Die laatste waren des te opmerkelijker daar ze zich met een schijnbaar menselijke beheerstheid en doelgerichtheid door het gewemel bewogen.
Ik schonk er toen niet echt veel aandacht aan en merkte verder op dat aan het begin van elke straat (tot het kleinste steegje toe) een lantaarnhoge boog van gesmeden koper was aangebracht met daarop midden bovenaan enkele hel verlichte kaligrafische letters. Terwijl ik aanvankelijk dacht dat het om straatnamen ging, viel me na enkele keren op dat het telkens om dezelfde, niet door mij gekende lettercombinatie ging. Mijn vluchtige conclusie was dat iedere individuele steeg je zo welkom heette wat me eerder gunstig stemde tegenover de samenleving waarin ik was terecht gekomen. Afgeleid door de beweeglijke drukte vond ik mijn kalmte terug en kwam ik na een klein uurtje weer aan bij het hotel. Meteen bij het binnenkomen werd ik met dwingende vragen overstelpt. Of ik toch zeker elk straatplaatje apart minstens een seconde van mijn visuele aandacht had geschonken, klonk het met dringende paniek in de stemmen. Blijkbaar was het een niet te veronachtzamen verplichting om op die wijze je irissen te laten scannen zodat ieders locatie op elk moment geweten was. Schuldbewust en met een overgenomen opkomende ontsteltenis aarzelde ik nog even met mijn antwoord, en voor ik het goed en wel besefte werd ik echter, nog steeds in de lobby, langs achter hardhandig vastgegrepen door twee paar harige handen waarvan ik de personen waar ze aan toebehoorden niet te zien kreeg. Wanhopig richtte ik mijn blik vragend tot mijn begeleider die, geflankeerd door de uitbater en mijn vroegere schoolmakker, moedeloos en hulpeloos “neen” schudt met zijn hoofd. In een laatste flits van hoop rekende ik ultiem zij het miniem nog op enige hulp van mijn oude vriend, maar ook van hem kreeg ik een machteloze nee op het rekest. Het was het laatste dat ik van hen zag. Ik werd immers vliegensvlug een plots opduikende metalen deur door geduwd. Wat zich daarachter bevond zal ik nooit weten.
Ik kwam ik weet niet hoeveel later namelijk terug bij mijn positieven in een volstrekte leegte die licht aanvoelde. In mijn handen hield ik enige perkamenten vastgeklemd die bij een eerste bestudering mijn handtekening bevatten. Naast de gedrukte tekst stonden er verder nog een drietal andere parafen op in een onbekend schrift dat sterke gelijkenissen vertoonde met dat van op de straatbogen. Jullie kunnen dit overigens terug vinden in de kluis hier in mijn studeerkamer. Hoe het mogelijk is, weet ik tot dusver nog altijd niet, maar zoals je kan zien had ik me serieus in de problemen gewerkt door een in bloed ondertekend, interdimensioneel geldig contract te onderschrijven waar jullie, en vooral dan Barbara, tot op heden de gevolgen van dragen. Nog tijdens een eerste lezing tekenden zich rondom mij heen langzaam de contouren van mijn kamer af waarin ik mijn meditatie was begonnen, en voor ik het goed en wel besefte zat ik rechtop in mijn bed. Ik hoopte lange tijd dat het allemaal een illusie was geweest of dat ik, indien niet, alleszins niet opspoorbaar was voor de beschreven repercussies of dat ik op zijn minst een te verwaarlozen kleine garnaal bleek te zijn. Helaas kwam ik er achter dat het allemaal bittere ernst was en dat ik daarenboven ook mijn DNA had achtergelaten in een intergalactische omgeving waarmee niet alleen ik, maar ook al mijn verwanten en nakomelingen tot in de eeuwigheid makkelijk traceerbaar blijven. Ik kan niet genoeg herhalen hoezeer ik wilde dat dit nooit gebeurd was. Aan verontschuldigingen hebben jullie uiteraard niets, maar weet dat het nooit mijn bedoeling was.
Niettemin, door tegen beter weten in te blijven doorgaan had ik niet alleen Damas voor een tweede keer verloochend (en tot op de dag van vandaag heeft hij me sindsdien achtergelaten), maar ook mijn familie ten gronde gericht. Veel plezier heb ik nooit meer beleefd aan mijn leven dat nu op een slakkengangetje naar een troosteloos einde kwakkelt. Ook al weet ik dat jullie er niets aan hebben, kan ik niet genoeg benadrukken hoeveel spijt ik heb van hoe alles is gelopen. Hoewel ik ergens ook denk dat het allemaal onvermijdelijk was, heeft de schuld een donkere stempel op mijn verdere bestaan gedrukt. Wat me binnenkort te wachten staat kan ik niet bevroeden, ik kan enkel hartsgrondig hopen dat we elkaar op een of andere manier in de toekomst toch nog gewaarworden en dat eventueel mijn kapitale fout daar nog ongedaan kan worden gemaakt. En heel misschien zie ik Damas ook nog eens terug. Ik heb niet alles kunnen zeggen, veel is voor mij nog steeds onduidelijk. Eerder dan echt begrijpen, hoop ik dat jullie door dit schrijven tot op zekere hoogte aanvoelen, wat ik al lang probeerde te vertellen. Hierbij ga ik het echter moeten laten.
Ik heb altijd zo veel als mogelijk van jullie gehouden en zal dat blijven doen...
Niet de beste, wel vanaf het begin en voor altijd jullie... papa


Reacties
Een reactie posten