Verhalen uit Rikansalla: 'Paralyse'
Toen ik stond aan te schuiven om drank te bestellen dacht ik dat ik Piechem Pinner zag lopen over het met twee grote tenten, een kleiner overzeild podium en een heleboel omringende caravans, kraampjes, togen en schuiltentjes beschilderde, tegen de laatste verwachtingen in droog gebleven terrein. In gezelschap van een mij zeker onbekende, uiterlijk leeftijdsloze man wekte hij een verwarde indruk.
Piechem was de avond ervoor in een rusteloze slaap gevallen onder het irriterende geluid van talloze vlagen stortregens die tegen zijn raam kletterden en een gure wind die er met onregelmatige tussenpozen ook nog eens steeds dezelfde berkentak tegenaan zwiepte. Waar zijn plotse ontwaken aanvatte met een hem ondertussen welbekende slaapparalyse, voelde hij zich al snel uit zijn lichaam richting plafond zweven. Bovengekomen keek hij neer op zijn slapende zelve en zag tot zijn afgrijzen een lugubere gedaante op een stoel aan zijn hoofdeinde zitten. Toen deze zijn met een lange, donkere, door overmatige talgafscheiding krullende haardos bedekte hoofd tergend traag van het bed schuin omhoog draaide en hem recht in het wezen keek, zette hij zijn sinds enige tijd autonoom functionerende geheugen koortsachtig aan het werk om te achterhalen waar hij dit smalle gezicht waarvan de vergeelde, leerachtige huid strak om de uitstekende jukbeenderen gespannen zat en waarvan de onnatuurlijke grijns hem de doodsangst om het hart joeg, al eens eerder gezien had. Het moest lang geleden geweest zijn, want het gelaat vertoonde duidelijke verouderingstekens, al was het meest opvallende kenmerk, een grote, ontbrekende pluk haar schuin achter het rechteroor, hier niet tot terug te brengen.
Nog voor de gezochte herinnering concretiseerde, voelde hij zich echter langzaam weer richting bed zakken. Hij probeerde in protest luidkeels te roepen maar was niet in staat enige lucht door zijn strottenhoofd te krijgen en voelde geleidelijk maar onherroepelijk een inktzwarte duisternis over zijn geheugen neerdalen, tot alle bewustzijn helemaal verdween. Zijn eerstvolgende gewaarwording was van een ongewone helderheid, zij het even onwerkelijk. Vanuit het niets bevond hij zich plots, bij wat een vroege schemering van de dag leek, op een grasveld in de spreekwoordelijke schaduw van een bij een reeds lang verlaten mijn horende, hoog oprijzende terril. De nieuwe situatie in ogenschouw nemend merkte hij een grote groep mensen op die allen dezelfde richting uitkeken. Nog voor hij zich bij hen kon voegen werd hij onderschept door een kleine, tengere, zakelijk ogende blonde man die hem klaarblijkelijk stond op te wachten.
Deze nam hem zachtmoedig bij de arm en leidde Piechem onder nauwelijks merkbare dwang – hij volgde gedwee, zonder iets te zeggen omdat hij zijn woorden niet vertrouwde – een grote, lege tent in. Achteraan op een podium herkende hij Joe Casey van de door hem veelbeluisterde Detroitse band Protomartyr. In zijn getrouwe, afgeleefde-blazer-op-kantoorhemd kloffie, afgewerkt met een zwarte truckerspet op zijn hoofd, legde deze samen met zijn groepsleden de laatste hand aan enkele materiaaltechnische voorbereidingen op een live performance.
Tegen de tijd dat de show met 'Make Way' uit het eerder dit jaar verschenen 'Formal Growth in the Desert' van start ging, was de tent aardig volgelopen met een bontgekleurde mensenmassa die – van zodra de kabbelende strofes voor een eerste keer bruut overgingen in de fel losbarstende refreinen – meegezogen werd in een vijftig minuten aanhoudende sonische draaikolk. Toen hij Casey, elke seconde deze er onderwijl ook maar de kans toe kreeg, felle (na een tijdje succesvolle) “Kill it!”-gebaren zag maken richting verantwoordelijken voor de podiumbelichting, trachtte Piechem zich onwillekeurig en tevergeeefs te herinneren of hij misschien zelf epileptisch was en last zou kunnen krijgen van de stroboscopisch flitsende lichtshow.
Waar de aanvang van het optreden grotendeels werd opgehangen aan de nieuwe plaat, sloop hoe langer hoe meer ouder werk de set binnen. Zo verhaalde Casey – in zijn gekende, gevarieerde (van cynisch quasi-afstandelijk tot intens brullend), maar steeds verbeten stijl al snel over een laag, mysterieus gezoem aan de Canadees-Amerikaanse grens ('Windsor Hum'), om wat later het gepeupel dan weer vol vuur tot opstand op te roepen ('Scum, Rise!'). Het publiek kon zelf beslissen of het dreunende voor de coronapandemie uitgebrachte 'Processed by the Boys' voldoet om Protomartyr visionaire kwaliteiten toe te dichten, of toch gewoon berust op toeval. De af- en aanrollende drums bepaalden de getijden waarmee Protomartyrs totaalsound nu eens woest richting publiek golfde om dan weer een zacht zalvende, terugtrekkende beweging te maken. Terwijl melodieuze gitaar- en zangpartijen, al dan niet overlappend, in een schier eindeloze sequentie kwamen te staan met uit verschillende instrumentale hoeken komende, ritmische hooks, werden de nummers, onder impuls van het zuivere in galm gedrenkte gitaarwerk van Greg Ahee, geregeld naadloos een andere richting uitgestuurd, weg van de klassieke strofe-refrein opbouw; een gegeven waar Joe Casey natuurlijk gretig op inpikte.
Op het moment dat Piechem Pinner zich tijdens het afsluitende 'Why does it shake?' nog volop stond te vereenzelvigen met de door Casey drammend uitgeschreeuwde paniek die een lichaam dat niet langer naar het brein luistert teweeg brengt, besefte hij plots dat hij een enorme, naar het gevoel onstilbare dorst had gekregen. Terwijl de allerlaatste noot van het concert nog uitstervende was, wilde hij zich dan ook zo vlug mogelijk naar de dichtstbijzijnde reguliere drankstand reppen. Zijn blonde, opgedrongen kompaan schudde echter het hoofd, en manoeuvreerde hem naar de verste uithoek van het terrein waar een dun maar sterk straaltje van een niet meteen duidelijk thuis te brengen vloeistof uit een van buitenaf komende, zinken kraan stroomde. Met grote, gulzige slokken de heldere vloeistof naar binnen gulpend, voelde hij ver in zijn achterhoofd de vergetelheid wederom opkomen.
Heel vroeg 's morgens werd hij de volgende dag ongemakkelijk wakker. Waar hij zonder uitzondering steevast op zijn zij sliep, lag hij nu met zijn maag tegen het bed gedrukt en voelde hij daar een zorgwekkende, brandende pijn die zich naar zijn onderbuik uitstrekte. Hij wist zeker dat er iets niet pluis was geweest met het vocht uit het kraantje.
Later die dag stond ik op het festivalterrein aan een eetkraam te wachten op mijn avondmaal. Ik had nog wel wat tijd te doden alvorens ik me naar de mainstage zou begeven om Porridge Radio aan het werk te zien. In de loop van de voormiddag had ik meerdere berichten uit verschillende hoeken ontvangen, om dringend mijn (voor zover ik dacht geheim) gehuurde mailbox te gaan ledigen aan het postkantoor. Over het hoe en waarom ze ervan wisten brak ik mij een tijdje het hoofd, tot het hopeloos leek, en ik besloot me er zelf van te gaan vergewissen wat ervan aan was. Vermits mijn reguliere post doorgaans gewoon in mijn brievenbus aan huis te vinden was en ik via de postbus enkel mijn meer illegale activiteiten bestierde, begaf ik me behoorlijk nieuwsgierig op pad en raakte ik door mijn eigen gedachtenmolen hoe langer hoe meer negatief geëxciteerd. Behoorlijk opgenaaid scheurde ik de grote bruine envelop die ik in de metalen box aantrof dan ook haastig aan flarden om tot mijn niet geringe verbazing een lange, emotionele brief te vinden van een eerder vage kennis die onlangs wel nog ergens kort zonder verder gevolg ter sprake was gekomen, alsof we onbewust toch nader tot elkaar stonden dan we beseften. Verder stootte ik nog op een klein, geel Post-it papiertje waar in grove hanenpoten, die me heel vertrouwd voorkwamen, twee woorden op gekribbeld stonden, zijnde “Double” en “Cross”, dat ik onachtzaam in elkaar vouwde en wegwierp. Had ik dat niet gedaan was me vast opgevallen dat het handschrift quasi identiek was aan het mijne. Ook mee ingesloten, en meer mijn aandacht opeisend, zaten twee vinylplaten, die me toch wel wat met een slecht en schuldig gevoel opzadelden. Vermits de afzender, voor zover ik wist, diep in de – zowel financiële als mentale – problemen zat, viel het me moeilijk om, jawel (alsof toeval de normaalste zaak van de wereld was), Porridge Radios debuut 'Rice, Pasta and Other Fillers', waarvan ik onlangs nog online te weten was gekomen dat die enkel nog tegen een zevenvoud van de originele prijs te koop was, en het album van een lokale zanger die mij ronduit tegenstak en dat ik liefst zo snel mogelijk in de vuilbak zou kieperen, zonder boe of ba te aanvaarden. Na een lange, niet tot een besluit leidende heroverpeinzing over wat ik hiermee aan moest was de tijd zowat aangebroken voor het optreden.
Dansend opkomend op de tonen van het zweverig jazzy 'The Girl from Ipenema' zette het Britse indierockkwartet de toon voor een erg beweeglijke performance wat van meet af aan extra in de verf kwam te staan bij de aanstekelijke opener 'Give/Take'. De ontspannen overkomende, uitstekend bij stem zijnde frontvrouw Dana Margolin vertolkte de songs met overgave, bracht ze zo sprankelend tot leven en begeesterde daarme medegroepsleden en toeschouwers. Neem daar nog bij dat Porridge Radio kon uitpakken met een hele resem uitstekende, geladen, catchy, vooral uit 'Waterslide, Diving Board, Ladder to the Sky' geplukte nummers die organisch variëren tussen opzwepend dansbaar, ingetogen singersongwriterig, episch losbarstend en rechttoe rechtaan rockend, en je weet dat je geconfronteerd werd met een intense, meeslepende show waarin je misschien wel het meesterlijk aan enkele hypnotische synthnoten opgehangen, bezwerend dynamische 'Sweet' en het heavy spacerockende 'The Rip' als hoogtepunten kon aanwijzen.
Na vervolgens nog even nutteloos aan de niet bemande merch-stand te hebben rondgehangen, haastte ik me naar mijn wagen. Ik had immers beloofd mijn zus Barbara af te halen aan de luchthaven na een avondlijke vlucht.

Reacties
Een reactie posten