Verhalen uit Rikansalla: 'Tweeling'

Ze waren een tweeling. Ze zaten in dezelfde klas van het derde leerjaar in het plaatselijke dorpsschooltje. Terwijl ze beiden rank van postuur waren en eenzelfde kapsel deelden (recht afgesneden op schouderhoogte en vooraan net boven de wenkbrauwen) leken ze verder niet op elkaar. Elsbeth was immers lang en donkerharig, en Tiffany kleiner en licht van haarkleur. Ook innerlijk en capaciteitsgewijs waren ze geen kopieën, maar vulden ze elkaar aan tot een geheel dat de som der delen ruimschoots oversteeg. Omdat Els goed kon schrijven en Tiff dan weer barstte van de ideeën konden ze samen een op alle vlakken geweldig verhaal in elkaar steken, terwijl ze er elk op zichzelf niet bijster veel van bakten. Bij de ene bleef de bladzijde dan grotendeels leeg omdat ze geen inspiratie had, en de andere pende wel heelder bladen vol zij het zonder enige samenhang noch structuur zodat er weinig uit op te maken viel. Doordat één van beiden telkens in hoge mate beschikte over een vernuftige synthetiserende visie, een geweldig kleurgevoel en een moeilijk tegen te spreken vermogen tot expliqueren dan wel over respectievelijk een feilloos geheugen, een verregaand vormelijk inzicht en de kunst van het theoretiseren, waren ze als tandem (afgemeten aan het niveau voor hun leeftijdsgroep) ijzersterk in onder meer school- en andere verstandelijke taken, artistieke creatie en het bedenken van en wegkomen met het meest ingenieuze kattenkwaad. In hun unieke symbiose waren ze echter ook tot minder bevattelijke, meer tot de verbeelding sprekende zaken in staat.

Al van jongs af aan hadden ze nauwelijks woorden nodig om elkaar te begrijpen. Kwamen ze tegenover de buitenwereld, inclusief hun ouders, doorgaans berekend, emotieloos en onverschillig over, vertoonden ze, als ze dachten dat ze door niemand werden gadegeslagen, onder elkaar alle tekenen van innige betrokkenheid, en deelden ze samen uitbundig het hele gamma aan gevoelens gaande van plotse vreugde-explosies over panische angst tot immens verdriet. Wat niemand zich realiseerde was dat ze al op heel prille leeftijd een routine hadden ontwikkeld die een door het lot gedreven impact had op hun directe omgeving. Waarom ze die telkens de mogelijkheid zich voordeed, uitvoerden, wisten ze zelf niet precies. Zonder er exact de vinger op te kunnen leggen, hadden ze het gevoel dat het een stuk van hun bestaan was waarin ze werden geleefd door dingen, sterker dan henzelf, die sluimerden in hun bloed. Het begon er telkens mee dat Tiff met een dromerige blik, onontvankelijk voor andere externe prikkels, hologig iemand langdurig aanstaarde. Wanneer Elsbeth dit in de gaten kreeg – en zich aanvankelijk afvroeg wat nu precies de aandacht van haar zus had getrokken - flitsten buiten haar wil om, plots, als uit het niets, enkele woorden door haar hoofd. Die fluisterde ze dan later op de dag in haar zusjes oor. Tiffany, die quasi perfect handschriften kon imiteren, schreef deze frases dan op een geel Post-it briefje in het handschrift van de betrokken derde. Door een onbestemd weten waren ze ervan overtuigd dat dit voorspellende krachten verwierf (ze waren overigens nog nooit aanwezig ter controle op concreet resultaat), eens de persoon in kwestie ze onder ogen kreeg. Dit streefden ze dan ook na, eerder om de opwinding (en in zekere mate ook vanwege een vaag gevoel van plicht) dan om eigen gewin waar ze eigenlijk nooit op uit waren en wat ze daarenboven niet eens in de hand hadden. De beschreven gebeurtenis kon immers positief, negatief of ook gewoon neutraal uitdraaien voor de geviseerde, ingrijpend dan wel banaal van aard zijn, cryptisch of expliciet eenduidig aangeleverd worden en zowel betrekking hebben op een nabije als op een heel erg verre toekomst. Bovendien had de tweeling dikwijls geen enkel benul van de betekenis, vermits Els de berichten meestentijds in een andere taal doorkreeg. Zo hadden zich bijvoorbeeld naast “Mooi kapsel” ook al “Mnogo deneg”, “Doublecross”, “La bomba o este niño”, “Teenie weenie boppie a pris du lsd” en “Gesässschmerzen” in haar hoofd gemanifesteerd. Waar ze er beiden fundamenteel van doordrongen waren dat hun uitgevoerde sequentie ertoe leidde dat wat op het briefje stond in de toekomst stellig zou gebeuren, waren ze er echter niet uit of ze louter een al vastliggend later voorzagen dan wel een nog onzekere toekomst mee bepaalden.



Op een dag zag Els, terwijl ze tijdens de les rekenen voor de zoveelste keer de maaltafels aan het herhalen waren, Tiff met de haar ondertussen welbekende, afwezige glans in de ogen, inwendig afgesloten van alle andere potentieel afleidende zaken, richting hun klasgenoot Bea turen, en trok het hele mechanisme zich op gang. Toen laatstgenoemde die avond haar schoolagenda raadpleegde om te kijken wat er de volgende dag op het programma stond, trof ze op de benodigde bladzijde een klein, vierkant stukje papier aan, waarvan ze niet wist wat het er kwam doen. “Creo posteri Apolloni,” las ze. Het nog schoolse geschrift kon zowat van elke leeftijdsgenoot wezen, ze herinnerde zich niet dit geschreven te hebben, begreep de betekenis niet, kreukte het bij elkaar tot een prop en wierp het achteloos weg.

“Ik heb de nacht met Ioannis op het strand doorgebracht,” zei Bea zowat tien jaar later tegen haar vriendin Marisa die wat beschonken naast haar op een grillig uit de dorre grond uitstekende rots zat. Vanop deze heuvel konden ze op een heldere dag zowat het hele eiland overschouwen en zagen ze nu de fonkelende glans van de nachtelijke hemellichamen, zoals dat enkel in dunbevolkte gebieden mogelijk is, weerspiegelen op het verder diepdonkere, omringende water. Dit was de plaats waar ze elkaar na een stevig avondje uit, waarbij het groepje in het feestgewoel doorgaans opgesplitst geraakte, weer ontmoetten om bij het mijmerend overlopen van de voorbije uren samen naar de opkomende zon te kijken. Ver onder zich hoorden ze de golven zachtjes tegen de getijdeloze kustlijn klotsen. Onder het ritmische gezoem van ontelbare sjirpende krekels sliep de nacht zonder adem te halen, verpletterd door de grote hitte die ook na zonsondergang bleef hangen.

Samen met enkele (zo goed als voormalige) klasgenoten (Frances, Elsie en Marisa) was Bea die zomer op een soort afstudeerreis naar de Griekse eilanden getrokken. Een door een school dolfijnen gevolgde ferryboot had hen eerder die week van Paros naar Kreta gebracht voor wat de laatste halte van hun trip zou worden. Over enkele dagen waren ze ruim drie weken onderweg, en hadden ze gepland het vliegtuig terug naar huis nemen. De dag na hun aankomst waren ze aan de kronkelweg waarlangs ook hun pension zich bevond, iets verderop scooters gaan huren bij een sympathiek verweerd ogend familiebedrijfje dat gedurende de hele periode van hun aanwezigheid gerund werd door één enkele jongeman, een ranke en soepel gespierde verschijning met scherpe gelaatstrekken en een stevige, maar niet robuuste kaaklijn. Wat echter onmiddellijk het meest aan hem opviel, was de grote hap die uit zijn gezicht genomen leek. Onder zijn lange, sluik over zijn nek vallende, wat pluizige, pikzwarte haren was het alsof een flink stuk van zijn rechterwang weggevreten was door een soort zuur en de grillig gevormde, kraterachtige wonde daarna ingekleurd was met donkere tatoeage-inkt. Naast zijn uiterlijke verschijning was het eerste dat je aandacht trok, de manier waarop hij uit zijn lichtjes oriëntaals staande ogen keek. Hoewel hij vriendelijk en behulpzaam was bij het uitkiezen van de voertuigen, leek hij je nooit direct aan te kijken. Zijn blik wekte de ene keer de stellige indruk diep naar binnen gekeerd te zijn, om zich dan weer te richten op iets dat hij achter het zintuiglijk waarneembare leek te bespeuren, maar nooit gaf hij blijk de realiteit te zien zoals die zich in al haar banaliteit aan de mensheid presenteerde. Waar haar reisgezellen er zich onderhuids ongemakkelijk bij voelden, ontbrandde bij Bea echter terstond een minuscule maar hevige vonk van herkenning. Alleszins liet hij bij iedereen een krachtige eerste impressie achter. Via een mondelinge spoedcursus uitgerust met de nodige praktische instructies begaven ze zich, allen van huis uit niet gewend met brommers te rijden, aarzelend de openbare weg op; wanneer een door het geluid aangestoken stier in een weide langs een kiezelweg tijdens de eerste kilometers bruut naar het hek kwam gelopen, schrokken ze op, verloren deels de controle over hun stuur en scheelde het zelfs maar een haar of Elsie en Frances haakten in elkaar en gingen onderuit. Eens gewend aan hun gemotoriseerd vervoer scheurden ze echter, uitbundig om hun nieuw verworven mobiliteit, bevrijd van alle zorgen langs de bochtige, heuvelachtige wegen, en toen ze een eerste keer halt hielden aan een verlaten strandinham, ging de fascinerende scooterverhuurder nog steeds meteen over de tongen. Terwijl de ene vond dat het donkere littekenweefsel ontsierend werkte, was de andere van mening dat het daarentegen karakter gaf aan het gelaat, en waar men het er ook niet over eens kon worden of hij nu verlegen of arrogant was of open dan wel gesloten, was de constante dat ze allen wat van hun melk waren door zijn vreemde oogopslag. Het was een discussie die Bea evenwel aan zich voorbij liet gaan.

De volgende dagen werden ze vaste klant bij het verhuurbedrijf en vernamen ze dat de uitbater Ioannis heette.



Toen hun vakantie dus haar laatste dagen inging en ze die bewuste avond met z'n vieren een tafeltje bezetten vanwaar ze konden uitzwermen in een door Britten uitgebate, commerciële strandbar waar toeristencocktails en bombastische dansmuziek de dienst uitmaakten, merkte Bea, die mentaal in feite al afstand had genomen van de groep, meteen Ioannis' aanwezigheid op. In een hoekje, met zijn rechterkant ostentatief naar de muur gekeerd, bekeek hij, getooid in een zwarte linnen broek en bijpassend hemd met opgerolde mouwen, een turquoise kralenketting en witte sportschoenen, het zich bont flitsend voor hem afspelende, oppervlakkige spektakel met een ondoorgrondelijk gelaat. Eens haar vriendinnen in het rumoerige interieur waren opgegaan, nam ze het heft in handen en besloot ze zijn gezelschap op te zoeken. Dat zich op zijn gezicht een kamerbrede glimlach die talloze pretrimpels en lachkuiltjes tevoorschijn toverde, ontplooide, temperde alvast haar onzekerheid en ongemakkelijk gevoel van zelfbewustheid die met elke stap sterker waren komen opzetten terwijl ze, in haar ogen te ostentatief, de enkele meters naar zijn plaats overbrugde. Voor haar doen vond ze het inderhaast, weinig doelmatig aangeknoopte gesprek verrassend soepel verlopen. Het was opvallend hoe moeiteloos ze met elkaar wisten om te gaan, en al snel was het enige ongerief dat ze ondervonden dat van de verstikkend werkende omgevingsdrukte. Daarop besloten ze het onophoudelijke gewemel achter zich te laten, en Ioannis troonde haar mee naar een volkscafé in de buurt, waar hij begroet werd als een oude bekende. De aanwezigheid van Bea wekte slechts een kort moment van opwinding en quasi onmiddellijk leek men haar op te nemen als één van hen. De vloer van aangestampte aarde en de dikke witgekalkte muren van gebakken kleisteen waar het rustieke bouwwerk uit was opgetrokken, hadden het effect van een kelder en hielden het vertrek, ondanks de door het handvol aanwezigen veelvuldig in het lokale dialect gehouden, verhitte discussies, aangenaam koel. Het tempo van de avond vertraagde aanzienlijk, en ging nu verder op het ritme van de in moeizame, door het leven getekende cirkels uit een gammele platenspeler geschald komende, uit het interbellum stammende Rembetiko, de traditionele folkblues die met zijn oosterse progressies, doorleefde vocalen en bezwerende cadansen op dat moment en op die plaats - in zekere mate geholpen door de veelvuldig bijgeschonken retsina, Mythos, Metaxa en ouzo – de indruk wekte de enige muziek te zijn die er ten gronde toe deed. De gecombineerde ruis van de opnames en het aan slijtage onderhevige mechanisme van de antieke, handmatig op te winden grammofoon met hoorn mimicreerde in haar verbeelding het eeuwige af- en aangolven van de schuimkoppen die het eiland omgaven. Zo verliet elk sprankeltje overgebleven stress geleidelijk haar wezen, en ongemerkt kabbelde haar onderbewuste gestaag maar zeker, almaar prominenter richting voorplan. Dit proces werd onderbroken toen het bejaarde koppel dat de herberg uitbaatte in ieders plaats besliste dat het voorbij bedtijd was en de aanwezige, vrolijk luidruchtige bende onder gespeeld protest met de nodige kleurrijke kordaatheid naar buiten werkte. Onder de middernachtelijke hemel haalden Ioannis en Bea een rafelige slaapzak op in de garage van het verhuurbedrijfje en trokken ze naar het strand waar ze die openritsten en op het korrelige zand uitspreidden...

Toen ze een onbestemde tijd later wakker werd, sliep Ioannis op zijn linkerzij en scheen de maan – “Ze staat weer op de verkeerde plaats,” had hij eerder opgemerkt, “zo helpt ze de veranderde toekomst mee vormgeven” - helder op de verminkte kant van zijn gelaat en wierp fijn afgelijnde schaduwen in de ontelbare groeven en putten van het oneffen ingezakte, donkere littekenweefsel. Nu ze zich onbekeken wist bleef ze, in gedachten verzonken, langdurig naar dit op zijn ademhaling inspelende, subtiel bewegende miniatuurschouwspel van licht en donker staren. Tot een onbestemd opkomend gevoel van vervreemding haar uit haar fascinatie liet ontwaken, en ze zich haastig in haar kleren wurmde om op weg te gaan naar de inmiddels vertrouwde heuveltop...

Bij het naderen van de herfst miste ze haar eerste maandstonden, een paar weken erop gaf ze voor het eerst haar ontbijt weer over, wat een langdurige periode van ochtendmisselijkheid inluidde, en nog een tijdje later voelde ze nieuw leven wriemelen in haar buik...









Reacties

Populaire posts van deze blog

Achtergrond Baouan: Interview Slow Bear - "terug meer op je instincten leren vertrouwen"

Verhalen uit Baouan: 'Vertrouwen'

Stories from Baouan: 'Art Cellar'