Verhalen uit Baouan: 'Festival'

Ik was voor dat weekend helemaal uitverkocht en besloot ervan gebruik te maken dat de optredens nog enkele uren zouden doorgaan om de teugels nog even te vieren. Ik nam een tweetal rolletjes bankbiljetten uit mijn uitpuilende rugzak en gaf de reeds lang dienst doende, verweerde tas in bewaring bij de verloren voorwerpen. Vervolgens zocht ik de toiletten op waar ik mijn zakken leegschudde op het neergelaten wc-deksel. Naast een heleboel stofpluisjes en wat onbestemd gruis bestond de overgebleven oogst uit ettelijke opdrogende brokjes rode pasta, een lichtgele capsule die ik openbrak en waarvan ik de fijnkorrelige inhoud bij de rest goot, en nog een behoorlijk hoopje wit en bruin poeder. Met mijn handen veegde ik alles samen naar het midden van het hardplastieken oppervlak en spuwde ik eens flink op het bonte mengsel om het te bevochtigen, zodat ik alles samen kon rollen tot een kleverige, qua substantie uniforme massa ter grootte van een dikke knikker. Nadat ik die nog even op handtemperatuur had gebracht door hem enkele minuten te kneden, stopte ik het goedje in zijn geheel in mijn mond en slikte ik het door na er even op gekauwd te hebben. Terwijl een dun straaltje sap uit mijn linkermondhoek naar beneden sijpelde, voelde ik vanaf de plaats waar mijn nek en schedel elkaar raken haast instant de weldadige effecten zich via mijn achterhoofd over mijn hele lichaam verspreiden.

Toen hij zichzelf enkele tellen later naar de spiegel toe boog om zijn gezicht van dichtbij te bekijken, waren alle ouderdomsrimpels uit zijn gelaat weggetrokken, was zijn haardos weer vol en veerkrachtig en was er geen plukje grijs meer aan zijn slapen te bespeuren. Niet twijfelend aan de hem innerlijk overvallen illusie van kwiekheid begaf hij zich op wankele benen naar het binnenplein waar het outdoorpodium opgesteld stond, en mengde hij zich onder de tegen elkaar opbotsende en door elkaar heen kronkelende toeschouwers. Daar ging hij meteen goed op de schizofrene beats – bestaande uit een combinatie van diep dreunende subbassen en nerveuze, spacey elektronische percussie – die DJ Debmaster onheilspellend onder de volle, levendige, goed geoliede, sappig klinkende raps, waar hij overigens geen woord van verstond, van MC Yallah schoof.

Het met een climax naar zijn eind toelopende, tweedaagse festival vond plaats in en rond de reeds jaren verlaten kantoorgebouwen aan de rand van de stad, zichtbaar vanaf de ringweg, met op twee van de drie verdiepingen ook nog een binnenpodium en helemaal bovenaan een grote bar met dansvloer. Toen de laatste noot van de hoofdact was uitgestorven, ontwikkelde zich een mensenstroom richting de hoge poort naar buiten onder een heldere sterrenhemel die velen huiswaarts riep. Niet iedereen was echter van plan of in staat gehoor te geven aan deze roep. Menigeen was immers ofwel niet meer in staat binnen afzienbare tijd in beweging te komen ofwel nog niet uitgefeest. Terwijl eerstgenoemden uitgeteld op de stenen tegels zittend of liggend achterbleven, sloot ik me aan bij de laatsten die, her en der wankele groepjes van wisselende constellatie vormend, naar boven in het gebouw trokken. Op de hoogste verdieping van de uit beton opgetrokken constructie, waar ik even tevoren mijn rugzak had gedropt, werd nog een afterparty op gang getrokken. Aan de verweesde, onthechte blikken waarmee de nog talrijk overgebleven en binnenkomende feestvierders zaten, lagen, stonden, wankelden, praatten, elkaar aanraakten,... en de veelvuldig waarneembare, slordige rode vegen die het gelaat van heel wat van hen onder de stroboscopisch flitsende lichten een macaber aanzien gaf, viel op te maken, dat mijn voormalige koopwaar – in combinatie met de sloten bier, vodka en redbull die de laatste dagen rijkelijk gevloeid hadden – zijn werk naar behoren had uitgevoerd. Op een witte muur werden in het groot beelden van de door een Georgische animator gecreëerde, absurd apocalyptische online vervolgserie 'Skibidi Toilets' – waarin tegen de achtergrond van een kille, industriële wereld groteske toiletwezens de mensheid trachten uit te roeien – geprojecteerd. De begeleidende muziek sloot naadloos aan bij de ontheemde onrust die zich van me had meester gemaakt. Uit de boxen schalden donkere, gefragmenteerde, met een terugkerende flard Tears for Fears geïnjecteerde, in een eindeloze loop geplaatste Timbaland-beats waarvan ik niet kon zeggen of ze al dan niet geregeld versneld of vertraagd werden afgespeeld. Mijn gevoel voor tijd maakte immers zulke sprongen dat het sowieso al leek of alles de ene keer onaards helder in slow motion en dan weer chaotisch fast forward plaats vond. Het kwam me voor of de hele wereld trilde om zijn as. Voor het eerst sinds lang overviel me dat allesoverheersende gevoel van kwetsbaarheid waar ik eerder al aan ten prooi was gevallen, het gevoel dat het hele universum (of een heel continuüm van universa) niet van staal maar van kristal was. De notie van vertrouwdheid en opluchting die ik ervoer toen ik net op dat moment Harold, die ik in geen tijden meer was tegengekomen, in de zaal opmerkte, was dan ook uitermate welgekomen. Diep in mijn binnenste was ik er zelfs al enige tijd vanuit gegaan dat hij ondertussen reeds overleden was, maar mijn geheugen en beoordelingsvermogen lieten me de laatste jaren echter zo vaak in de steek dat ik er ook niet heel erg van op keek. Eens hij me gezien had, kwam hij dadelijk op me af, en namen we de draad van vroeger meteen weer op alsof er ondertussen geen jaren verstreken waren. Na een poos begon hij er echter op aan te dringen dat hij samen met mij iets uit onze kindertijd wilde herbeleven; en ik “mocht” kiezen wat. Hoewel hij me zo goed als dwong iets voor te stellen, het een na het ander, wees hij alles waar ik mee op de proppen kwam resoluut af. Terwijl ik – eerder omdat ik zin had met Harold rond te hangen dan uit nostalgische overwegingen – mijn hersens pijnigde kwam ik zo op onder andere wat rondhangen op sportvelden, proberen in een weide een schaap te vangen en gaan vissen met een schepnet. Op grond van die ene rare beleving die we met dat laatste op een keer hadden, kon ik zijn weigering daarvan wel begrijpen. 

 

Het begon mij niettemin te ergeren, de nood aan zijn gezelschap was ook niet van die aard dat ik er mijn avond door wilde laten domineren, en daarop besloot ik er dan maar vandoor te gaan. In eerste instantie was mijn plan huiswaarts te keren, maar op mijn weg naar de trap werd ik echter aangeklampt door meerdere nog overgebleven aanwezigen die een soort samenhorigheidsgevoel begonnen te ontwikkelen en erop aandrongen nog samen de stad in te trekken om verder te feesten. De party begon hier immers duidelijk uit te doven, en zowat iedereen die nog op zijn benen kon staan vertoonde de intentie te vertrekken of was daar al mee bezig. Ik verliet ook het terrein, en volgde voorlopig nog de verfomfaaide, chaotisch ogende stoet op het voetpad langs een rijbaan die pas na een tijdje zou splitsten en me voor de keuze zou stellen tussen huiswaarts of richting binnenstad. Toen ik bij dat kruispunt aankwam, en huis nog altijd mijn voorkeur wegdroeg, stond daar plots uit het niets Lina onder het licht van een lantaarnpaal naar me uit te kijken, alsof ze me verwachtte. We waren elkaar reeds lang uit het oog verloren, maar toch herkende ik haar onmiddellijk. Ze zag er goed en gelukkig uit, precies zoals ik me herinnerde van in onze schooltijd, zij het dan zonder het verkrampte dat aan die levensfase eigen is, en had daardoor een kalmerende invloed op me. Ze was in gezelschap van een andere, iets kleinere jonge vrouw waarvan ik om volstrekt onbekende redenen wist dat ze Jantje Oudehuys heette. Beiden spoorden me subtiel aan te kiezen voor het nachtelijke stadsleven waarbij ze me zouden vergezellen. Ter begroeting omhelsde ik Jantje liefdevol alsof ik haar heel goed kende, al kon ik toen niet bedenken van waar, en liet mijn kin rusten op haar hoofd. Daarna nam ik Lina in mijn armen en terwijl onze voorhoofden elkaar licht raakten viel me ineens in dat ze een relatie hadden met elkaar. Ik voelde me goed bij de warme gloed die hun liefde uitstraalde en in mijn gemoed was er op dat moment niet de minste twijfel over dat ik me samen met hen tot het ochtendgloren aan het nog aan de gang zijn stadsvertier zou overgeven. Zover kwam het uiteindelijk niet. Vanuit een ooghoek zag ik vervolgens namelijk van de overkant van de straat een silhouet dat ik in een oogwenk herkende, via het zebrapad het verkeersknooppunt kruisen in onze richting. Het was mijn zus Oren waarmee het contact, zoals met de rest van mijn familie, wat verwaterd was doorheen de jaren, en ze duwde een kinderwagen voort. Ze manoeuvreerde die mijn richting uit, en begroette me zakelijk. Ze leek zich Lina niet meer te herinneren en vice versa. Mijn aandacht verschoof ogenblikkelijk naar de nieuw aangekomenen en ik voelde de opkomende teleurstelling in de blikken van Lina en Jantje in mijn rug priemen. Zoals ze blijkbaar verwacht hadden leek mijn zus er namelijk in te lukken me te overtuigen verdere uitspattingen toch links te laten liggen. Onze familieband echter al spoedig tot zijn volledige diepte erkennend, vervulden hun ogen zich daarop dra van een gegrond begrip, en ze vervolgden dan maar onder hun tweetjes hun weg naar de stad, nadat ze me nog met blinkende ogen en een vanuit hun hele wezen uitstralend gevoel van weemoed opmerkelijk vriendelijk afscheid hadden gezwaaid.

Ik bleek oom te zijn van het jongetje in de kinderwagen. Ik vroeg me af of mijn zus niet wat jong was om al moeder van een peuter te zijn. Die gebeurtenis was me alleszins volledig ontgaan. Ik wist wel beter dan ernaar vragen, want ik was me ervan bewust dat mijn geheugen alsmaar grotere gaten begon te vertonen en had me daardoor al een aantal keer in de problemen gewerkt. Iets dat ik nu ten stelligste wilde vermijden. Mijn neefje bleek 's nacht wakker geworden en was na enkele frustrerende uren vergeefs proberen, niet meer in slaap te krijgen, waarna zijn moeder, zoals nooit eerder nodig was gebleken, voor het eerst haar ultieme toevlucht nam tot wat middernachtelijke, frisse buitenlucht in de hoop hem weer slaperig te krijgen. Ze woonden in de buurt en ik keerde met hen nog even mee terug voor een kort bezoek. Blijkbaar was het tijd voor een papje want Oren trok naar de microgolfoven in het keukengedeelte om iets op te warmen voor het kind, waar ik ondertussen even op lette. Toen we daar zo met z'n tweeën zaten, hij nog in de kinderwagen, ik op een ongemakkelijke, op een groothandelsmanier stijlvolle stoel aan tafel, keek hij me opeens guitig aan en begon hij vrolijk kwetterend een rijmpje op te zeggen. “Hij kan al Latijn,” zei ik verbaasd en onder de indruk toen Oren even later terug kwam met zijn voeding. Ze wist niet waar ik het over had en antwoordde droog dat hij alleen nog maar “mama” en “papa” kon zeggen. “Nee hoor,” repliceerde ik, “zonet zong hij een liedje. Ik heb er enkel de eerste zin van onthouden, en die was “Alea iacta est” en cergo kwam er ook nog in.” “Cergo is geen Latijn,” zei mijn zus, “althans geen woord. Voor zover ik weet is het een stadje in Italië.” Ik negeerde de mij zo welgekende blik dat wat ik te vertellen had zoals altijd toch weer op niets sloeg en bijgevolg verwaarloosbaar was, en keek zwijgend wat in het rond. De aan de muur opgehangen reproductie van Adriaen Brouwers' 'De Rokers' in het verder klinisch nette appartement leek niet bij de atmosfeer noch bij Orens gekozen levenspad te passen.

Mijn zus gaf even later aan een nieuwe poging te willen ondernemen het kind naar bed te krijgen, en ik nam afscheid, verrassend hartelijk. Ik beloofde dat ik me naar ons ouderlijke huis zou begeven en daar in mijn vroegere kamer zou slapen. Mijn vader bracht volgens haar toch heeldere nachten in zijn studeerkamer door en zou me vast binnenlaten als ik daar aanklopte. Daarvoor moest ik, te voet als ik was, ofwel een langdradige omweg van enkele kilometers maken, ofwel recht door het bos een half uurtje flink doorstappen. Hoewel ik op een tamelijk pertinent afgedwongen suggestie had aangegeven de veilige route te nemen, begaf ik me in het donkere woud. Er lag een gedurende honderden jaren, door talloze (waaronder die van mijn verre voorouders) voetstappen aangestampte zandweg, recht door het bos heen die ik in mijn prille jeugd ontelbare keren had genomen, ook 's nachts. Als ik hoog tussen het bladerdek van de bomen keek, toonde de sterrenhemel mij dan de weg waar de kruinen van de bomen elkaar net niet raakten. Toen ik me aan het wandelen zette en mijn blik opwaarts richtte, bereikte mij echter enkel duisternis; van de eerdere, heldere lichtbakens in de lucht was niets meer te bespeuren, de hemel was volledig versluierd door een laag wolkendek, en daarenboven voelde ik een aanzet tot een kille wind opsteken. Ik wist dat het pad almaar rechtdoor liep en dacht dat het met die enig overgebleven oriëntatie-aanwijzing ook wel zou lukken, al had ik niet verwacht dat het killige weerfenomeen dat het struikgewas nog steeds slechts lichtjes liet waaien zo snel zou uitgroeien tot een heus noodweer. Binnen de kortste keren ruiste het bos als de machtige zeebranding, en nog voor ik halverwege was sloeg het zelfs episch aan het hijgen en kreunen onder het geweld van een storm, die als een wild dier de klauwen in de takken had geslagen, brullend aan de stammen rukte en met zwiepende regenbuien de gekromde rug van het bos geselde. Ik had allengs meer moeite op mijn route te blijven, en voelde langs alle kanten takken, ijsregens, bladeren en zelfs hagelbollen tegen me aankletteren. Eeuwenoude eiken kreunden onder het geweld, en breed maar niet diep verankerde beuken werden met wortelstelsel en al uit de grond gerukt om vervolgens met een donderend geraas tegen de grond neer te smakken. Ik kon enkel maar rekenen op de voorzienigheid om niet verpletterd te worden, en had geen andere keuze dan zo gedachteloos mogelijk door te zetten. Een ongelijke strijd voerend met de elementen van de natuur moet de inspanning me ergens toch teveel zijn geworden. Met de bedoeling slechts even op krachten te komen, zette ik me met mijn rug tegen een immense eik waarna ik, met de rand van het bos quasi binnen handbereik het bewustzijn moet verloren hebben...

Bij het prille, nog halfduistere begin van de volgende ochtend, toen het weer al enige tijd gekalmeerd was, vond een vroege jogger zijn overleden zesenveertigjarige lichaam in de buurt van zijn ouderlijk huis tegen een boom geleund. Zijn ogen die de richting van dit einddoel uit keken waren nog half geopend en tuurden gefixeerd in de verte als over een eindeloze prairie- of sneeuwvlakte. Daaronder had een kleine, minzame grijns, ware het als was hij tevreden met wat hij zag, zich vastgevroren rond zijn nu voor immer lachende mondhoeken...

 


 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Achtergrond Baouan: Interview Slow Bear - "terug meer op je instincten leren vertrouwen"

Verhalen uit Baouan: 'Vertrouwen'

Stories from Baouan: 'Art Cellar'