Verhalen uit Baouan: 'Kunstkelder'
In die tijd verdiende ik wat bij door reviews te schrijven voor een krant, en toen ik op een dag in mijn brievenbus een uitnodiging van een bevriende, van huis uit erg welgestelde kunstenaar-cineast die in artistieke kringen best wel naam begon te maken, vond om in zijn landhuis waar hij een kleine thuisbioscoop had ingericht in een select gezelschap een film te komen bekijken, aarzelde ik dan ook geen moment om daar op in te gaan. Ervan uitgaande dat het om een avant-première van zijn nieuwste worp ging, en uitermate benieuwd naar het resultaat arriveerde ik (voor het grootste deel van het traject, de stad uit, had ik de trein genomen, daarna legde ik onder een stralende middagzon via allerlei landwegen het laatste stuk te voet af) op de afgesproken dag iets voor het aangegeven uur ter plaatse. Aan het eind van de lange, met crèmekleurig grind bedekte oprijlaan die vanaf het hek aan de straatkant uitmondde in een kleine rotonde, waarachter het gebouw statig en breed oprees, trof ik twee geparkeerde auto's aan, en ernaast stonden een muzikant die ik redelijk goed kende en een galerijhoudster die via een aantal tv-verschijningen lokaal een relatieve bekendheid genoot, reeds converserend te drentelen. Net toen ik me bij dit gezelschap dacht aan te sluiten maakte de gastheer wat clichématig, in kamerjas met een niet brandende pijp in zijn mondhoek, door de openslaande voordeuren met een groots welkomstgebaar zijn entree op het verhoogde terras. Hij ontving ons minzaam, al was het zakelijker dan ik gewoon was wanneer we elkaar onder ons twee troffen, en nodigde zijn gasten meteen naar binnen uit waar hij ons, doorheen de ruime inkomhal, via de salon en een trapje achter de bibliotheek, naar zijn op maat gemaakte voorstellingsruimte loodste.
We zochten wat ongemakkelijk een plaats op de stoffen klapstoelen in het met een vijftigtal zitjes uitgeruste zaaltje, en belandden zo min of meer in elkaars buurt om toch een soort gevoel van samenhorigheid uit te stralen, zij het ook niet vlak naast elkaar om nog niet meteen al te familiair met elkaar om te gaan. Eens alle lichten gedoofd waren en de aanwezigen zich concentreerden op het reeds met een filmprojector beschenen, muurbrede scherm, nam de gastheer, vooraleer de tape te starten, nog even het woord. Zijn verschijning wierp een donker silhouet op het verder nog eenvormig wit, helverlichte doek, toen hij ons verraste door mee te geven dat we waarschijnlijk reeds bekend waren met het werkstuk dat we te zien gingen krijgen, dat het niet nieuw was en evenmin van zijn hand, maar dat hij erop stond het in zijn opzet eens met radicaal andere ogen te bekijken. Hij drukte ons vurig op het hart het getoonde voor de volle honderd procent te beschouwen als een wetenschappelijke traktaat en alles letterlijk op te vatten, en elke interpretatie als zou het gaan om een veruitwendiging van het onderbewuste en andere zielenroerselen, volledig te vergeten. Hij wilde ons ervan overtuigen dat daar de toekomst van de theoretische fysica lag, als de weg die de discipline – om zich los te rukken van het zich wat navelstaarderig blindstaren op de oerknal én om een doorbraak te forceren die met een ruk tot een exponentieel aangroeiende kennis van het heelal kon leiden - diende in te slaan. Hij verdween van het verhoog en de projectie werd opgestart. Vanaf de eerste scenes herkende ik er 'Inland Empire' in, het uit 2006 stammende, op het eerste zich alle redelijke logica tartende, intuïtieve meesterwerk van David Lynch dat door mij in de loop der jaren helaas en onterecht wat vergeten was geraakt.
Dat de productie aanvat met een komeet (of ander hemellichaam) die je zich door de kosmos ziet voortbewegen, ondersteunde alvast de suggestie van de net ervoor uitgesproken inleidende woorden om de betekenis niet louter op het psychologische vlak te gaan zoeken. Eens de eerste personages in beeld komen grijpen de, weliswaar moeilijk in een chronologisch referentiekader te plaatsen, scenes je meteen bij de keel en neemt de langspeelfilm je mee op een zinsverbijsterende trip die je drie volle uren gebiologeerd aan het beeld gekluisterd houdt. Het doel van de vertoning indachtig zag ik het bestaan gepresenteerd als een mysterieus en angstaanjagend gegeven waarbij niet elke aanwezigheid waarneembaar is en waar het kwade om elke hoek kan loeren. Via een show don't tell methodiek exploreert de regisseur in zijn bevreemdende sequenties op een voor de exacte wetenschappen ongeziene manier de mogelijkheden die zich hebben geopend sinds Einstein - door de niet-absolute dimensie tijd, zijnde een opeenvolging van gebeurtenissen op bepaalde plaatscoördinaten, aan de driedimensionale ruimte toe te voegen - een reeds vastgelegde toekomst die kan inwerken op heden en verleden, in het zicht bracht. Centraal staat daarin de onbetrouwbaarheid en de (vanwege de menselijke aard) beperkingen van het geheugen, een gegeven dat veruitwendigd wordt door de – middels een zorgvuldig gekozen soundtrack en andere op het unheimliche inspelende klank- en lichtelementen gepousseerde - contemplatief verwarde, in Lynch-films vaker voorkomende manier van acteren van Laura Dern die op indrukwekkende wijze gestalte geeft aan hoofdpersonage Nikki Grace. Deze gedraagt zich constant alsof haar een gedachte of herinnering invalt die ze niet helemaal kan vatten noch plaatsen waardoor ze aan één stuk door geconfronteerd wordt met gevoelens van existentiële twijfel en zelfverlies. Waarheid, realiteit, identiteit en materialiteit blijken immers relatief, terwijl dromen, verbeelding, mythes en legendes op hetzelfde niveau van soliditeit komen te staan. De figuur van Freddy Howard, gespeeld door Harry Dean Stanton, heeft hier allerminst last van. Hij lijkt volledig op de hoogte van het functioneren van de wereld op al zijn niveaus, kijkt niet op van het bestaan van portalen tussen verschillende realiteiten en is aanwezig als een soort observator/controleur (die en passant ook schaamteloos zijn eigen noden lenigt) van de verborgen krachten op de achtergrond. Dit wordt aan de andere kant van het spectrum dan weer gecounterd door de als clichématig geportretteerde regisseur, Kingsley Stewart, een rol van Jeremy Irons, die vanwege zijn louter oppervlakkige bekommernissen om succesvol te zijn, alle oog voor wat er wezenlijk toe doet verliest. Hoe verder de film evolueert hoe minder concrete antwoorden gegeven worden en hoe meer een gevoel van algehele vertwijfeling je als toeschouwer ten gronde overvalt.
Ook ik ontsnapte hier niet aan, en toen ik vanuit mijn ooghoek zag dat beide anderen reeds tijdens de aftiteling in beweging kwamen, begaf ik me, nog niet volledig bij mijn positieven vanwege de ervaring, wat gedesoriënteerd en overstelpt door onwillekeurig opgeroepen vragen eveneens richting gastheer die zich vooraan in de rechterhoek van de zaal had gepositioneerd, zijn handen voor zijn lichaam verborgen in de wijde mouwen van zijn satijnen kamerjas, een ondoorgrondelijke grijnslach raadselachtig spelend rond zijn lippen. Toen ik mijn artistieke kameraad naderde werd ik de geur van ether gewaar en gebeurde er iets vreemds met mijn geheugen. Het leek niet alleen nieuwe indrukken op te slaan maar ook alle voorbije herinneringen te kneden naar een nieuwe, eerder gebeurde maar niet door mij ervaren realiteit, alsof niet alleen mijn brein maar ook het verleden veranderlijk was. Terwijl ik tegelijkertijd zeker van mijn stuk was dat het oorspronkelijk niet zo aangekondigd was, schoot me zo plots te binnen dat de uitnodiging, naast de presentatie van de film, ook nog gewag maakte van een hierop aansluitende, kunstminnende rondleiding. Daarenboven wist ik van toen af aan dat ik de muzikant en de galerijhoudster reeds lang tot mijn dichte kennissenkring rekende, en dat ze reeds jaren samenwoonden en inmiddels zelfs gehuwd waren. En dit niettegenstaande ze elkaar bij mijn aankomen duidelijk nog maar pas voor het eerst in het echt hadden ontmoet. Op het moment dat ik mijn vriend hierover wilde aanspreken, brak hij mijn intentie af door een wijsvinger verticaal naar zijn mond te brengen. Met zachte hand manoeuvreerde hij me naar het begin van een wenteltrap die daar in de vloer via een open koker loodrecht naar beneden verdween. Terwijl de trap nog verder de grond in daalde kwamen we zo al snel in een rechthoekige kamer zonder ramen terecht die zich net onder de cinema bevond en die dienst deed als tentoonstellingsruimte. Daar stond een selectie van de gastheers eigen verwezenlijkingen uitgestald, met onder meer een soort console waarin in loop zijn eigen films werden afgespeeld, een manshoge, abstracte 3D-installatie en aan de muren opgehangen werken waaronder behalve schilderijen ook foto's van enorme montages die hij in open lucht zo had opgesteld dat ze een ingenieus spel met het landschap en de wisselende weersomstandigheden aangingen. Nog voor we helemaal uitgekeken waren maande hij ons al aan nog verder langs dezelfde trap af te dalen; er wachtten ons immers nog heel wat meer kamers, wist hij te vertellen.
In die eronder, waar we vervolgens naartoe trokken, stonden werken tentoon van artiesten die hij persoonlijk kende. Zo merkte ik onder meer enkele tekeningen van Bram Debraekeleer op, die met een helder en sterk contrasterend kleurenpalet vivante taferelen schetst en keer op keer in enkele grofgetrokken, levendige, treffende halen het wezen en de dynamiek van een situatie helemaal weet te vatten. Deze zijn geregeld escapistisch van aard, al kijken ze soms ook vanuit het oogpunt van de buitenstaander naar de archetypes van de overgestandaardiseerde samenleving. Ook aanwezig waren zowel een surrealistisch aandoend portret als een dito sceneafbeelding van Wouter Vanhooren die in zijn dikwijls rond verticale, sierlijke lijnen opgebouwde, dromerige composities zachtere kleuren laat twijfelen tussen opgaan in de donkere, sombere achtergrond van de omgeving of er daarentegen helemaal uit springen.
En daar hield het niet op. Een volgende hoofdstuk van de ondergrondse rondgang was gewijd aan hedendaagse kunstenaars van over de hele wereld, en hoe dieper we de aarde in doken hoe spectaculairder de herkomst van de werken die we te zien kregen werd. De opwinding waarmee we alles aanschouwden steeg dan ook meer dan recht evenredig zodat het na een tijdje in mijn hoofd begon te duizelen van de opgedane indrukken. Me niet meer bewust van mijn gezelschap daalde ik gedachteloos de trap steeds verder af en bezocht ik als een verslaafde in een schier eindeloze rij de ene ruimte na de andere. Na een tijdje kon ik het allemaal niet meer vatten. Wat ik mij van de veelheid nog herinnerde waren onder andere een met een betonboor uit een muur gerukte Banksy, een even groot als druk aandoend spuitbusschilderij van Jean-Michel Basquiat, een doodle met alcoholstift van Keith Harring op een pennenzak, een zeer waarschijnlijke, maar niet officieel gecertificeerde Edward Hopper, een gesigneerd exemplaar van Crispin Glovers 'Rat Catching', een originele versie van 'Une Saison en Enfer' die de impulsief naar Afrika vertrokken poète maudit indertijd nooit was gaan ophalen bij de drukker, en een grimmig actieportret van een boer met rooddoorlopen ogen van Adriaen Brouwer. In een moment van terugkerende helderheid zag ik dat we nog steeds met zijn vieren waren. Naar mijn aanvoelen bevonden we ons ondertussen al ettelijke tientallen meters onder de begane grond. Vermits daar tot dan toe niets van te merken viel, moest er wel een ingenieus klimaatregelingssysteem geïnstalleerd geweest zijn. Temperatuur, luchtvochtigheid en zuurstofniveau bleven onberispelijk en quasi exact gelijk.
Gefascineerd stond ik ondertussen enkele aan niemand toegewezen schetsen van grotingangen, stammende uit de tijd en omgeving van Da Vinci, in me op te nemen. Ze hadden met elkaar gemeen dat als je lang genoeg in het interieur tuurde de ruimtes zich langzaam tot bewegende gangen begonnen om te vormen waarvan de loop zich constant subtiel leek te verleggen. Ik stelde me al lang geen vragen meer en onderging de verpletterende ervaring met een overweldigend gevoel van overrompeling toen de gastheer me met een lichte tik tegen mijn elleboog uit mijn roes liet ontwaken en aangaf dat de exhibitie ten einde begon te lopen. We stonden immers op het punt ons naar de laatste drie kamers te begeven.
Volledig murw geslagen namen we aldus het volgende eind trap, en waar we vervolgens binnentraden knetterde het van de haast tastbaar geworden energie. Het was onmogelijk er lang te blijven. Je ingewanden trilden zodanig dat je er misselijk van werd en je hersenen werden langs alle kanten onophoudelijk bestookt met allerlei al dan niet uitgesproken woorden, gedachten en beelden die als het ware met elkaar een strijd aangingen om zich daar als eerste in te settelen. Je kon je daarenboven onmogelijk van de indruk ontdoen dat meerdere niet zintuiglijk waarneembare entiteiten de ruimte bevolkten, ook al kreeg je enkel een – weliswaar indrukwekkende – collectie voorwerpen te zien die het midden hielden tussen artistieke artefacten en mystieke objecten, verzameld doorheen de tijden uit alle delen van de wereld. Sommigen wekten zelfs een buitenaardse indruk. Vanuit ons lekenstandpunt gezien verspreidden de meest verontrustende krachten zich uit het binnenste van een in een zoutlaag in de Gobiwoestijn aangetroffen, goed bewaard gebleven karkas van een naar hedendaagse normen reusachtige gekko. Hoe interessant het allemaal ook leek, konden we er door de op je fysiek en psyche inwerkende atmosfeer evenwel niet snel genoeg wegvluchten.
Zodra we in alle haast de voorlaatste verdieping bereikten voelde ik een arctische windvlaag aan mijn kleren rukken terwijl de muren zich in alle richtingen leken op te lossen en te openen in de meest diverse weidse landschappen, stedelijke omgevingen en alles er tussenin. Het levensechte decors waar je als het ware zo kon instappen veranderden telkenmale je ogen zich ook maar een fractie van een millimeter verplaatsten en leken eindeloos te zijn in hun differentiatie. Ik zorgde ervoor dat ik mijn voeten stevig tegen de grond geduwd hield, en toen mijn hoofd nieuwsgierig naar voren knikte trof ik voor mijn ogen de uit Seattle afkomstige troubadour, Scott Yoder aan die net middenin een liveshow zat in het Brusselse Café Central. Terwijl ik als toeschouwer terecht kwam bij een meeslepende uitvoering van 'Sugar on Your Lips', concretiseerde zich in mijn geest een heel voorafgaand leven in België, inclusief het begin van dat optreden. Wervelend geruggensteund door zijn uitermate onderlegde begeleidingsband, bestaande uit een solide groovende bas, sprankelend dynamische drums en ingenieus gevarieerd gitaarspel, bracht Yoder uit een hele resem nummers uit de ganse catalogus van zijn bijna tienjarige solo-carrière op de planken. Soepel en catchy meanderde de set naar hartenlust binnen de door weemoedig levenslied ('Songs to Strangers') en pompende rock ('Goodbye Lady Day') afgebakende grenzen. De avond baadde in een nostalgisch verlangen naar Hollywoods Gouden Eeuw van de zwart-wit film, wat, samen met de frontmans glamrock stage persona, het geheel samensmolt tot een intrigerend geheel dat de algeheel positief gestemde, ontspannen sfeer een toets van dromerigheid verleende. Hoe goed ik het daar ook toeven vond, toch kon ik de plotse neiging mijn hoofd opnieuw op te richten niet onderdrukken, en aldus kwam ik weer bij de laatste etappes van de rondleiding terecht.
In deze kamer had de kunstenaar vijf jaar geleden de op dat moment meest geavanceerde, voor het grote publiek nog geheim gehouden, met AI uitgeruste computer geplaatst en geactiveerd opdat hij aan de lopende band kunstwerken zou uitspuwen. Sindsdien had deze zijn materie in atomen laten uiteenvallen en was er in geslaagd deze op basis van de vrijgekomen energie in combinatie met omringende werkzame krachten via nieuwe verbindingen met daarbij ook nog niet door de mens gedetermineerde of onderscheiden stoffen die hij uit de lucht haalde, eindeloos te vermeerderen en, gewoon omdat het kon, met een onbeperkte scheppingskracht om te zetten in een nog steeds aangroeiende, multidimensionale kosmos van al dan niet werkelijke projecties van elke realiteit die je je maar kon inbeelden. Met een stevige horizontale ruk van je hoofd kon je plots enkele eeuwen terug (of verder) gaan in de tijd, terwijl je in de hoogte kon afstellen op een bepaalde plaats. Door lichte oogbewegingen kon je finetunen. Een flinke stap voorwaarts zou je zomaar in een van de ontelbare opties binnenbrengen, in elk van welke al een verleden en een toekomst voor je klaar lag zodat je niet hulpeloos zoals Kaspar Hauser als een anomalie in een vijandige omgeving werd gedropt. Ook al zag of hoorde ik hen niet meer, toch voelde ik de nabijheid nog van mijn drie gezellen, en stuk voor stuk werden we aldus quasi onweerstaanbaar in de verleiding gebracht op zijn minst één van de gepresenteerde eventualiteiten te onderzoeken door er onverschrokken binnen te treden en zo in een leven naar keuze terecht te komen waar we zelfs in onze stoutste dromen nog niet over durven fantaseren hadden. In een eerste opwelling twijfelde ik tussen het Seattle van 1989, het Sint-Petersburg van hetzelfde jaar, West-Europa in 1870 of ergens in de Amerika's rond de eerste millenniumwissel. Op onverklaarbare wijze werd ik me ervan bewust dat de muzikant op het punt stond te gaan kiezen voor een wereld waarin hij de invloedrijkste rockster op aarde was, en dat zijn vrouw bereid was hem te vergezellen op voorwaarde dat ook zij daar een rol van betekenis speelde, namelijk als curator van de hipste kunstexhibities in omloop. Mij daagde echter opeens het besef dat er misschien geen weg terug was. De mogelijkheden ontplooiden zich immers in alle richtingen rond mij, zowel boven, onder, voor als achter, waardoor de wenteltrap, zelfs nu ik er nog op stond, nergens meer te bespeuren viel. De keuze die je maakte leek daardoor definitief. Ik besloot op veilig te spelen en selecteerde het tijdstip en de plaats waar we even tevoren allen gearriveerd waren, i.e. de rotonde voor het huis van de cineast op de dag van afspraak, met het vaste voornemen dit keer vriendelijk te bedanken voor de aangeboden gastvrijheid, en daarentegen onverricht ter zake huiswaarts te keren om mijn gewone leven weer op te nemen. Ik was er immers van overtuigd geraakt dat het mijn enige overgebleven kans daartoe was...
Niemand bereikte daardoor de laatste kamer, waar nochtans de meeste aanwijzingen om een inzicht te krijgen in het bestaan gelegen waren. En daar was blijkbaar al immens lang niemand in geslaagd. Stille getuigenis hiervan vormde de dikke laag stof op de metalen kisten waar noch rond de hendels noch ergens anders enige vingerafdruk in te ontdekken viel. Niettemin konden de hierin opgeslagen geschriften en tekeningen op de perkamentachtige bladen tot de belangwekkendste curiosa op aarde worden beschouwd. De oudste teksten bevatten met name een schokkende ontstaansmythologie neergepend volgens een inmiddels weer vergeten maar eventueel ontcijferbaar symbolensysteem. Deze zou de fundamenten van zowel wetenschap als religie op hun grondvesten doen daveren, en de vorsende menselijke blik een nu nog ondenkbare andere richting kunnen uitsturen. Latere geschriften stamden uit de middeleeuwen en waren een moeizame en onvolledige, maar makkelijker te begrijpen vertaling hiervan. Verder bevatte de kist ook nog verboden kaarten van ondergrondse gangenstelsels en energiestromen waarop zich tevens indicaties bevonden aangaande het zwaartepunt en de onderliggende oorsprong van de krachtigste, kosmische elektromagnetische velden overal ter wereld. Dat lieten we dus, ieder met zijn eigen beweegredenen, allemaal schieten.
Nog voor ik hen goed en wel begroet had nam ik aldus gehaast afscheid van de muzikant en zijn vrouw, en, terwijl ik de deuren van het landhuis hoorde openklappen, wandelde ik terug de oprijlaan af en begaf me, gulzig alle weldadige zintuiglijke indrukken in me opnemend die het landelijke leven te bieden had op een zomerse lentedag, richting treinstation...

Reacties
Een reactie posten